zaterdag 8 januari 2011

Hugo Claus z'n laatste














Het slotgedicht in de tweedelige uitgave van de gedichten van Hugo Claus uit 2004 draagt als titel ‘Apollinaire revisited’.[i] Het gedicht was eerder dat jaar in het literaire tijdschrift Revolver onder de titel ‘Zinnig’ verschenen, deel uitmakend van de cyclus ‘Flagrant’. Maar voor zijn verzamelde gedichten heeft Claus de titel gewijzigd en de naam van de man erin opgenomen waarover het gedicht gaat en die een grote invloed op hem moet hebben gehad. Het gedicht wil eer betonen aan een van de grootste dichters uit het Franse taalgebied, Guillaume Apollinaire, die rond de wisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw leefde.

Een dichter die een dichter herbezoekt. Dichters die elkaar zoeken en bezoeken. Dichters die elkaar juist mijden. Dichters die elkaar afstoten en aantrekken. Impulsen van deze aard vinden aan de lopende band plaats in de strijd tussen het gevestigde en het nieuwe. Maar Claus moet zich de aanwezigheid van de geest van Guillaume Apollinaire vaak wel zeer bewust zijn geweest. En het toeval wil dat ‘Apollinaire revisited’ tot heden officieel het predicaat ‘laatste gedicht van Hugo Claus’ mag voeren, waardoor het lijkt alsof Claus’ laatste woorden voorbedacht gereserveerd lijken te zijn geweest voor zijn illustere Franse voorganger, meneer Apollinaire, of liever monsieur Tout-seul-je-suis-tout-le-monde-et-toute-la-vie. Want deze bewuste ontmoeting op papier geldt vooralsnog als de laatste getuigenis van Claus in zijn rol als dichter (vooralsnog – de postume werken zijn immers al onderweg, een nieuwe ‘Verzamelde gedichten’ legitimerend, onder andere). Maar het getuigt van meer gezond verstand om dit soort toevalligheden te negeren en er geen legendes achter te zoeken.

Wie door de twee lijvige delen ‘Gedichten’ bladert en zijn ogen de kost geeft, vindt overal de sporen en spoortjes van de werken van de Poolse Fransman met Russisch bloed in zijn linker lichaamshelft en Italiaans in zijn rechterzijde. Apollinaires taal en poëtica leverden mede een wezenlijke bijdrage aan het ontstaan van de taal en de poëtica van de moderne dichtkunst. Hij daagde het leven en de taal uit met een niet te breidelen lust aan leven en aan taal. Als dichter stond Apollinaire op gelijke voet met Eliot, Rilke, Trakl, Pound.[ii] Als je in zo’n gezelschap verkeert, bevindt je jezelf op een hoogvlakte. En het lijdt geen twijfel dat hij zich de beste oorlogsdichter aller tijden mag noemen, omdat hij – ‘en ne voulant rien tenir pour pernicieux,’[iii] zelfs de oorlog niet – de meest bijzondere oorlogsgedichten aller tijden schreef.

Als dichter die het recht had om zich gedurende een bepaalde periode van zijn leven als ‘modern’ te betitelen, moet Claus de invloed van Apollinaire als een weldaad hebben ervaren. Elke dichter die verlossing predikte te midden van de rijmpjespoepers met hun droge, afgemeten formele drollen, moet hij aanbeden hebben. En dus klinkt Apollinaire prominent door in Claus. In ‘De blijde en onvoorziene week’ echoot de frivool-melancholieke Fransoos door. ‘April in Parijs’ doet aan hem denken, evenals ‘Het teken van de hamster’. Maar de naam van de bewonderde voorganger bleef voorbestemd voor het voorlopig laatste gedicht. En ‘Apollinaire revisited’ bevat talloze reminiscenties aan het slotgedicht ‘La jolie rousse’ van Apollinaires tweede dichtbundel ‘Calligrammes’ die in 1918 een paar maanden voor de dood van de dichter als gevolg van de Spaanse griep het licht zag. ‘Je juge cette longue querelle de la tradition et de l’invention/De l’Ordre et de l’Aventure,’ schrijft Apollinaire in dat gedicht.[iv] Maar hij neemt niet expliciet stelling. Hij wijst het ene niet integraal af ten faveure van het andere. Op het gebied van de vorm moest, net als bij Claus, de orde het wellicht afleggen tegen het avontuurlijke, mocht het nieuwe het oude vervangen. Maar – en Apollinaire was zich dat terdege bewust, vandaar dat hij bepaalde dingen wijselijk in het gulden midden liet – qua inhoud lag dat anders. Inhoudelijk ligt dat altijd anders want de thema’s van de dichters zullen nooit veranderen.

© 2011 Leo van der Sterren



[i] Waarom die uitgaven van verzamelde werken van auteurs nog voor de dood van die auteurs? Kees Ouwens, Maarten ’t Hart, Jean Pierre Rawie, om er maar enkele te noemen. Maar vooral De Bezige Bij heeft er een handje van: Armando, Lucebert, Hugo Claus, Remco Campert, Jan Wolkers.

[ii] En in zijn kring van vrienden en kennissen verkeerden onder andere de schilders Pablo Picasso, Marie Laurencin en Henri Rousseau.

[iii] André Breton, ‘Les pas perdus’. In: André Breton,’ Œuvres complètes’, deel 1. Parijs, 2008 [1988], p. 205.

[iv] Guillaume Apollinaire, ‘La jolie rousse’. In ‘Œuvres poétiques’, Parijs, 2007 [1965], p. 313.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten